U bent hier
U bent hier
Ontwikkeling van referentiecurves voor kniehoogte van kinderen met Cerebrale Parese in Vlaanderen
![]() |
Lisa Messely Peter Prinzie |
Spreker:
Dr. Heidelinde Allemon
Affiliatie:
KU Leuven
Achtergrond:
Eerdere studies hebben aangetoond dat de kniehoogte een betrouwbaar en praktisch alternatief is voor het bepalen van de lengte bij kinderen met CP. Conditie-specifieke curven zijn echter slechts beperkt beschikbaar.
Doelstelling:
De ontwikkeling van referentiecurves voor kniehoogte bij Vlaamse kinderen en adolescenten met CP, waarbij rekening wordt gehouden met het geslacht, de leeftijd en het Gross Motor Function Classification System (GMFCS) niveau.
Methoden:
Een multicentrische gemengd longitudinale studie waarbij de kniehoogte werd gemeten op drie tijdstippen met een interval van 6 maanden. Groeicurves werden geschat door middel van de LMS-methode en het GAMLSS-pakket in R.
Resultaten:
In totaal werden bij 332 kinderen en adolescenten 799 kniehoogtemetingen uitgevoerd op een gestandaardiseerde wijze. Wanneer de lichaamslengte wordt geschat a.d.h.v. de kniehoogte zijn kinderen met CP beduidend kleiner (gemiddelde z-score -4,2) dan 'gezonde' (niet-CP) kinderen. Een analyse van de kniehoogte naar leeftijd toonde een normale verdeling en een min of meer constante variatiecoëfficiënt (jongens 83%; meisjes 8,1%). Een analyse van de z-scores toont echter ook een duidelijke, en quasi lineaire gradiënt van de kniehoogte naargelang het GMFCS niveau. Op basis van deze informatie werden GMFCS-specifieke referentiecurven geschat, met een normale verdeling van de kniehoogte naar leeftijd, een gemeenschappelijke constante variatiecoëfficiënt (jongens 6,9%; meisjes 6,7%), en een mediaan die varieert naargelang de leeftijd en het GMFCS-niveau.
Besluit:
De voorgestelde referentiecurves voor kniehoogte bieden een kader om de lengtegroei bij kinderen met CP te evalueren. Wij raden aan om deze referentiecurves te gebruiken voor de beoordeling van de lengtegroei van kinderen met CP in Vlaanderen.